Frits Bode
De muzikale schakel tussen het oude en nieuwe land
Tussen Urk en Noordoostpolder heeft lange tijd grote animositeit geheerst. Door de aanleg van de polder was Urk een deel van zijn viswater kwijtgeraakt en het duurde heel lang voordat de voormalige eilandbewoners voor dit verlies iets terugkregen.
Urk had grondgebied nodig voor woningbouw en de vestiging van industrie. Bij stukjes en beetjes werd het verloren viswater goedgemaakt doordat de gemeente Noordoostpolder aan de gemeente Urk grond afstond.
Tegen deze achtergrond nam de Urker bakkerszoon Frits Bode (1926-1990) een bijzondere positie in. Hij vormde de muzikale schakel tussen het oude en het nieuwe land.
Frits Bode speelde een zeer belangrijke rol bij de totstandkoming en ontwikkeling van zangkoren in Flevoland. Al op jonge leeftijd bewees hij een talentvol dirigent te zijn.
Op Urk leidde hij van 1948 tot 1968 het Urker Mannenkoor ‘Halleluja’ en van 1968 tot aan zijn dood in 1990 de ‘Urker Zangers’. Frits Bode was echter ook in Noordoostpolder een bekend gezicht. In 1963 werd hij de eerste dirigent van het pas opgerichte mannenkoor Asaf en hij zou dit koor, dat in 1966 de naam Christelijk Mannenkoor ‘Emmeloord’ kreeg, tot aan zijn dood leiden.
Op een eigen karakteristieke manier wist Frits Bode zijn koren op een hoog niveau te brengen. Door de contacten met de NCRV en de Evangelische Omroep (EO) waren zijn koren regelmatig op radio en televisie te horen en te zien. Hoogtepunten waren de deelname van de Urker Zangers en het Emmeloords Christelijk Mannenkoor aan het programma Denkend aan Holland in 1972 en 1973, en de marathonuitzending Geven voorleven op 29 november 1974.
Frits Bode zette Urk en Noordoostpolder op de kaart. Want onder zijn leiding kregen de koren van Urk en het Christelijk Mannenkoor Emmeloord grote bekendheid. Door de tournees naar de Verenigde Staten en Canada strekte deze zich tot ver buiten de eigen landsgrenzen uit.
In dit hoofdstuk wordt een beeld geschetst van een Urker die zich – soms tegen de stroom in – op eigen kracht steeds verder wist te ontplooien en op deze wijze een belangrijke impuls gaf aan de koormuziek in Flevoland. Dit wordt gedaan aan de hand van interviews met mensen die Frits Bode persoonlijk hebben gekend, namelijk Jan Bode, Johan en Marrie van der Sloot, Arend de Jonge en Evert de Boer.
Van bakker tot orkestdirigent
Franz Friedrich Wilhelm Johannes Benjamin Bode werd op 7 januari 1926 op Urk geboren als zoon van bakker Frits Bode en zijn vrouw Geertje Brouwer. Hij kreeg evenals zijn overgrootvader, grootvader en vader de roepnaam Frits. Zijn familie kwam oorspronkelijk niet van Urk. Zijn overgrootvader Franz Friedrich Wilhelm Bode werd geboren in het Duitse Göttingen. Deze studeerde in Groningen geneeskunde en vestigde zich daarna als huisarts, eerst in Peize, vervolgens in Norg, en tenslotte in 1873 op Urk. Hij overleed in 1887. Zijn zoon Frits bleef op Urk en werd daar bakker. Diens zoon, die ook Frits heette, nam de bakkerij van zijn vader over. Deze Frits Bode, de vader van de latere dirigent Frits Bode, heeft veel voor Urk betekend, vooral als voorzitter van het plaatselijke schoolbestuur. Overigens stond deze bakker Bode bekend om zijn poëtische advertenties die geschreven werden door de Urkse volksdichteres Mariap van Urk. Eén van deze advertenties leidde in 1938 tot een politieonderzoek, omdat hier een ‘bevriend’ staatshoofd beledigd zou zijn. Van de officier van Justitie in Alkmaar kreeg de bakker te horen dat dergelijke versjes in de toekomst beter achterwege kon blijven. De tekst luidde:
Her HITLER in een felle rede
Deelt eensklaps aan de
Menschen mede
Ich habe zo’n honger ich gape mi dood
Och heden, de stakker kent geen BODES BROOD.
Her HITLER in een felle rede
Deelt eensklaps aan de
Menschen mede
Ich habe zo’n honger ich gape mi dood
Och heden, de stakker kent geen BODES BROOD.
Frits Bode, de latere dirigent, was voorbestemd om, evenals zijn grootvader en vader, bakker te worden. Hij volgde de Bakkersvakschool in Wageningen. Frits Bode was een goede vakman, maar de bakkerij interesseerde hem niet echt. Zijn hart lag bij de muziek. Zijn zwager Johan van der Sloot vertelt:
“Dan stond hij in de bakkerij, zoals dat vroeger ging, net als zijn vader en de knecht broden van acht ons te bakken. Om de lucht eruit te laten, werd het brood opgeklopt op de bank. Het werd telkens opgevouwen en weer geklopt. Hi] had een muziekboekje naast zich liggen en daar las hij dan tegelijkertijd uit. Dat was natuurlijk een onhoudbare situatie.”
Op Urk was het bakkersvak geen vetpot. Begin jaren vijftig waren er twaalf bakkers op een bevolking van ongeveer 5000 zielen. Volgens Johan van der Sloot had ook de vader van Frits een “heel andere belangstelling dan het bakkersvak”; hij had liever voor dokter willen studeren. Dus hij begreep dat “Frits gewoon wat anders moest, wilde hij niet mislukken.”
Frits Bode zat al op jonge leeftijd bij het Christelijk Mannenkoor ‘Halleluja’ en had van organisten van de Bethelkerk op Urk al wat orgel leren spelen. Hij kreeg toestemming van zijn vader om orgellessen te volgen bij de organist van de Grote Kerk in
Enkhuizen, Dick van Wilgenburg, en later bij Frits Mehrtens (1922-1975). Enkele dagen in de week ging Frits Bode voor het volgen van muzieklessen met de boot op en neer tussen Urk en Enkhuizen.
Maar orgelspelen werd niet zijn toekomst. Johan van der Sloot vertelt:
“Daar bij het Christelijk Mannenkoor Halleluja had men dirigent Jan van Dalfzen, die al wat ouder werd en die het eigenlijk niet zo goed meer aankon. Die had heel goed door dat Frits een muzikale jongen was en die zei dan wel eens tegen hem: ‘Je kunt wel een keer een repetitie van mij overnemen!’ En dat deed hij dan goed, hoewel hij daar verder niets van wist, maar het zat natuurlijk wel in zijn bloed.
In het orgelspelen op Urk zag hij niet zoveel toekomst. Toen zei hij op een gegeven moment tegen zijn vader: ‘Ik denk dat ik van orgelspelen maar moet overstappen naar dirigeren.'”
Frits Bode werd volledig gesteund door zijn vader, hoewel hij de enige van de kinderen was die gekwalificeerd was om de bakkerszaak over te nemen. “Voor mijn opa zal dat nogal wat zijn geweest,” vertelt Jan Bode, een zoon van Frits, “dat zijn zoon op een gegeven moment toch een andere keuze maakte en dat hij als bakker geen opvolger meer had.”
Frits Bode was 22 jaar oud, toen hij in 1948 dirigent werd van Halleluja. Een koor leiden was echter ook niet zijn grootste liefde. Zijn hart lag namelijk in de eerste plaats bij de Christelijke Muziekvereniging ‘Valerius’ op Urk, waar hij vanaf zijn vijftiende lid van was. Nadat hij gestopt was met orgellessen, meldde hij zich aan bij Gerard Boedijn in Hoorn. Gerard Boedijn (1893-1972) was volgens Johan van der Sloot “toen één van de grote componisten in Nederland. Hij was de nestor van de harmonie en fanfare, een groot dirigent. Frits toonde zich een goede leerling. Johan van der Sloot: “Men zegt dat als hij dirigeerde hij zo een kopie was van Boedijn zijn leermeester. Ik heb Boedijn één keer ontmoet. Toen kwam hij op Urk voor een verjaardag van Frits. Hij was vol lof. Hij zei: ‘Ik heb heel veel leerlingen gehad in de muziek, maar dan doe je de teleurstellende ontdekking dat van al je werk eigenlijk niets over blijft. Want er zijn maar heel weinig mensen die iets in de muziek presteren. Ik heb twee leerlingen gehad, waar ik trots op ben en die wat zijn geworden. Dat zijn Bode, en Henri Arends, dirigent van het Noordhollands Philharmonisch Orkest.’ Dat heb ik persoonlijk van Boedijn gehoord.”
In 1954 werd Frits Bode op 28-jarige leeftijd dirigent van Valerius. Om zich verder in het vak te bekwamen volgde hij na Boedijn lessen bij Meindert Boekel en Piet Ketting. Meindert Boeket (1914-1989) had destijds de leiding over het NCRV-orkest en werd in 1959 bij de Nederlandse Radio Unie dirigent van het Groot Omroepkoor. Piet Ketting (1905-1984) was dirigent van het Rotterdams Kamerorkest.
In 1960 bezocht Frits Bode het Utrechts Conservatorium om het fel begeerde diploma ‘Harmonie- en fanfaredirectie’ te halen. Dit lukte hem in 1964. Als gediplomeerd orkestdirigent slaagde Frits Bode erin om Valerius binnen drie jaar om te vormen tot een brassband. Dit was noodzakelijk omdat veel leden van het Urker muziekkorps door de week als visser op zee verkeerden. Hierdoor was het moeilijk om het voor een fanfarekorps vereiste minimumaantal van ongeveer veertig personen bij elkaar te krijgen. Voor een brassband waren daarentegen slechts 25 blazers en twee slagwerkers nodig. Met een garantie van de gemeente Urk kon in 1967 een lening worden afgesloten voor de aanschaf van nieuwe instrumenten. Frits Bode zou tot aan zijn dood in 1990 Valerius leiden.
Frits Bode als koordirigent van Halleluja
Frits Bode heeft met Valerius faam gemaakt, maar hij is toch vooral als koordirigent bekend geworden. De fanfare was zijn hobby, maar het dirigeren van koren was zijn brood. Hij was 22 jaar oud toen hij dirigent werd van Christelijk Mannenkoor Halleluja. Het koor telde destijds slechts 30 leden. Het ledenaantal nam ras toe en Frits Bode maakte ook met zijn koor al spoedig faam. Hij nam met Halleluja deel aan concoursen die destijds door de Koninklijke Bond van Zang- en Oratoriumverenigingen in Nederland werden georganiseerd. Koren waren ingedeeld in afdelingen. Ze begonnen normaliter in de onderste afdeling, de vierde. Behaalde een koor tijdens een concours van de Bond de eerste prijs in zijn afdeling, dan promoveerde het naar de volgende. De hoogste afdelingen waren de ere- en de superieure afdeling.
Halleluja sleepte verschillende prijzen in de wacht. In 1956 trad het Halleluja toe tot de superieure afdeling en een jaar later won het op het Nederlands Koorfestival dat in Zwolle werd gehouden, de tweede prijs in deze afdeling. Niet lang daarna won het ook de eerste prijs. Johan van der Sloot, die vanaf 1955 lid was van Halleluja, vertelt:
“We kwamen op een gegeven moment met Halleluja in de superieure afdeling. We zongen toen een moeilijk stuk van Alphons Diepenbrock. Dat is mooi op zo’ n concours, want dan zing je muziek die je voorgeschreven wordt. je mag één stuk zelf kiezen en één stuk wordt voorgeschreven. Toen haalden we daarin de superieure afdeling de eerste prijs. Bij het uitdelen van de prijzen voert de jury het woord. De voorzitter van de jury zei: ‘ Wij hadden het als jury niet voor mogelijk gehouden dat in een visserdorpje als Urk een mannenkoor zou zijn die meedoet in de top van de Nederlandse mannenkoren Hoe is dat mogelijk?!’ Natuurlijk kreeg Frits Bode ook een enorme pluim!”
Langs deze weg kwam Frits Bode in contact met de NCRV. De NCRV had op een vaste dag in de week een rubriek van een uur met christelijke koormuziek. Koren konden zich daarvoor aanmelden. Johan van der Sloot: “Er kwam iemand van de NCRV luisteren of je geschikt repertoire had. Zo ja, dan werd er een opname gemaakt en die werd uitgezonden. Dat heeft Frits heel veel gedaan. Hij kreeg zo al spoedig vrij veel bekendheid in Nederland.” Dit leidde ertoe dat Halleluja in heel Nederland werd gevraagd om concerten te geven.
In 1960 bestond het Christelijk Mannenkoor Halleluja vijftig jaar. Dit was aanleiding de naam te veranderen in Urker Mannenkoor Halleluja. Ter gelegenheid van het jubileum ontstond het plan een plaat op te nemen. Het bestuur van Hallelujah en Frits Bode gingen naar de platenmaatschappij Dureco en vroegen wat het zou kosten om een plaat te maken. Johan van der Sloot: “Toen kwamen ze er achter dat het geen kwestie van geld kosten was, maar dat ze er geld mee kon verdienen. De maatschappij neemt de plaat op en dan je krijg je royalty’s. Je krijgt zoveel procent, het bestuur van het koor krijgt zoveel procent, maar dat hadden ze eerst niet door!”
Er werden twee zogenaamde EP’s7 opgenomen. Zes jaar later Kreeg Halleluja voor de EP waar ondermeer het lied Heer wees mijn Gids op stond, een gouden plaat uitgereikt. Het was de eerste maal in Nederland dat een christelijk mannenkoor een gouden plaat kreeg. Voor zijn inkomen was Frits Bode geheel afhankelijk van de vergoedingen die hij als dirigent van verschillende koren kreeg. Behalve Halleluja leidde hij in Emmeloord het Interkerkelijk Evangelisatiekoor en het mannenkoor Asaf, en in Wijhe het Hervormd Mannenkoor. Bovendien dirigeerde hij de Christelijke Muziekvereniging Valerius op Urk en de Christelijke Muziekvereniging ‘Melodia’ in Luttelgeest.
In 1960 vertelde Frits Bode dat hij het zó druk had, dat hij nog wel zeven avonden in de week erbij zou kunnen gebruiken, wanneer hij alle uitnodigingen aannam. Al die dirigentschappen waren geen vetpot, maar in 1957 werd hij leraar zang en muziek aan de beide lagere scholen op Urk en de plaatselijke huishoudschool. In 1959 werd hij tevens muziekleraar aan de ULO op Urk en omstreeks deze tijd kreeg hij een zelfde betrekking aan de Christelijke ULO in Emmeloord. Het lesgeven kostte hem drie dagen in de week. Maar Frits Bode was niet in het bezit van een diploma schoolmuziek. In de Wet op het Voorgezet Onderwijs (de Mammoetwet) die in 1968 in werking trad, was een bepaling opgenomen dat iemand die geen lesbevoegdheid had, vrijstelling kon krijgen en overeenkomstig moest worden ingeschaald. Toen Johan van der Sloot in 1968 directeur werd van de MAVO op Urk, zorgde deze ervoor dat zijn zwager een vrijstelling kreeg: “Toen had hij vanaf dat moment een heel redelijk salaris aan beide scholen. Dat is het punt geweest waarop hij een fatsoenlijk bestaan kreeg, want van muziek leven, dat valt niet mee!”
De breuk met Halleluja
Frits Bode is twintig jaar dirigent van het Urker Mannenkoor Halleluja geweest. In de laatste week van november 1967 stuurde hij het bestuur van Halleluja een brief waarin hij per i januari 1968 bedankte als dirigent. Hiermee ontstond bij de oudere generaties een wond die anno 2006 nog nauwelijks geheeld is, want op Urk was men destijds vóór of tegen het besluit van Frits Bode. Eén van de oorzaken voor de breuk vormde het repertoire zoals dat door het bestuur van Halleluja werd vastgesteld. Om dit te kunnen begrijpen, moeten we terug naar de tijd toen er nog zonder de begeleiding van een orgel in de kerken van Urk werd gezongen.
In het begin van de vorige eeuw waren de kerken op Urk nog niet van een orgel voorzien. Een gebrek aan financiële middelen of religieuze redenen waren er de oorzaak van dat het kerkvolk bij het zingen werd begeleid door een zogenaamde voorzanger. Omdat de voorzangers doorgaans vissers waren, moest het zingen van de psalmen op de kotter worden geoefend. De voorzangers zongen vierstemmige psalmen en de liederen van Johannes Hazeu (1754-1835). Hazeu was een gelovig protestant die gezangenbundels schreef, zoals De Heidelbergsche Katechismus in 52 gezangen (1790), Gezangen op de geboorte, het lijden, sterven en de verheerlijking van Jezus Christus (1794) en Liederen aan den huiselijke godsdienst gewijd (1830). De liederen werden meestal in huiselijke kring gezongen. Ze zijn ook vierstemmig. Dit is niet bijzonder, want mannenkoren zingen altijd vierstemmig: eerste tenor, tweede tenor, eerste bas (bariton) en tweede bas. Gemengde koren van vrouwen en mannen zingen ook vierstemmig: sopraan, alt, tenor en bas. Vrouwenkoren zingen echter driestemmig: sopraan, tweede sopraan en alt. Bijzonder aan de liederen van Hazeu is wel dat ze op hele noten worden gezongen, waardoor zijn gezangen een heel slepend karakter krijgen.
In 1910 kreeg de Bethelkerk – met 1400 zitplaatsen de grootste kerk op Urk – een orgel. De functie van voorzanger verviel. Een aantal vissers ging toen over tot de oprichting van het Christelijk Mannenkoor Halleluja. Dit koor bleef de vierstemmige psalmen en liederen van Hazeu zingen. Hierin kwam pas verandering toen Frits Bode in 1948 dirigent van het koor werd. Johan van der Sloot: “Toen Frits Bode dirigent van Halleluja werd, ging hij zijn eigen weg en probeerde muzikaal iets op te bouwen. Daar kwam natuurlijk snel een reactie op: op 1 september 1953 werd het Mannenkoor Crescendo opgericht. Dat moest een tegenhanger zijn van Halleluja, want Frits Bode zong Latijn, Engels, Duits en Frans, alles. Dat leek nergens op.’ Het koor Crescendo zong psalmen en wat liederen uit de Johannes Hazeubundel en dat was het! Toen kreeg je heel duidelijk twee stromingen op Urk: een partij die koos voor Halleluja en een partij voor Crescendo. De partij voor Crescendo was de grootste, want Frits Bode was te modern!”
Door zijn opvattingen over de repertoirekeuze werd Frits Bode als persoon niet gewaardeerd. Een gezegde op Urk is dat je met het gras mee moet groeien. Zodra je met je kop er bovenuit komt, wordt die er afgemaaid. Dit gebeurde volgens Johan van der Sloot ook met zijn zwager: Hij werd behandeld alsof hij niets voorstelde. Bijvoorbeeld, voor zijn repetities had hij een piano nodig, leder koor studeert bij een piano. Hij had echter zo’n ouderwets harmoniumpje. Hij stond de hele repetitie op één been en met die andere voet trapte hij op de pedalen van het orgeltje om er wat geluid uit te krijgen. Daar werd hij natuurlijk doodmoe van. Die blaasbalgen van die orgeltjes waren altijd lek. Je stond je lam te trappen. En je hebt natuurlijk ook nog dit bezwaar dat zo’n harmonium geen strakke toon geeft. Je moet dus een piano hebben die je aanslaat, zodat ie een heldere toon krijgt. Hij zei tegen het bestuur: ‘Ik moet wel een piano hebben.’
De voorzitter zei: ‘Denk er goed om: er komt pas een piano als ik het wil en niet als jij het wil!’ Op zo’n manier werd hij tegemoet getreden.”
Het harmonium was slechts een aanleiding voor het conflict. De diepere oorzaak zat in de keuze van het repertoire. Het bestuur van Halleluja hield vast aan het zingen van geestelijke liederen, maar zo, vertelt Johan van der Sloot:
“Frits Bode was een felle tegenstander van die opvatting. Hij was een zeer overtuigd christen, maar hij keek er anders tegen aan: ‘Als ik graag christen wil zijn, dan hoef ik geen dominee te worden, ik kan ook wel bakker worden. De taak van die christenbakker is om goed brood te bakken. Zo zit het ook met de muziek: ik ben geen evangelist, ik ben musicus. En je kunt heel goed als christen musicus zijn, maar dan moet je de mensen goede muziek leren en laten zien hoe mooi muziek is. Maar dan moet je niet zeggen: ik ben evangelist en ga de mensen dus wat simpele melodietjes leren. Ik ben christendirigent!'”
In november 1967 nam Frits Bode, zoals gezegd, het besluit om per l januari 1968 te stoppen als dirigent van het Urker Mannenkoor Halleluja. Volgens Marrie van der Sloot-Bode was haar broer helemaal van de kaart en heeft hij nog een maand in het ziekenhuis gelegen. Frits Bode had het koor immers twintig jaar geleid en nu zat hij zonder. Het heeft hem veel moeite gekost het dirigentschap op te geven. Een breuk met het bestuur hing echter al langer in de lucht, althans zo meent Jan, de zoon van Frits Bode:
“Door de concoursen heeft Frits Bode natuurlijk wel stukken muziek op het repertoire moeten zetten, waarover het bestuur wel eens zijn twijfels had, maar uiteindelijk zijn er toch enkele doorgelaten. Het was niet helemaal zo van: en nu gaan we niet verder. Ik denk dat het ook een proces geweest is, dat zich opgestapeld heeft. Door de concoursen moest er meer buitenlandse muziek komen, wat niet langer een geestelijke inhoud had. Ik denk dat het bestuur op een gegeven moment heeft gezegd: ‘ Dat willen wij gewoon niet!’ Dat is voor mijn vader een beperking geweest. Want mijn vader heeft met Halleluja heel veel platen opgenomen en dat waren allemaal geestelijke liederen.”
Op 23 december 1967 zong Halleluja in de Bethelkerk voor de laatste maal in de oude bezetting. Zo’n veertig leden zijn daarna uit het koor gestapt en richtten in februari 1968 een nieuw koor op. Ze vroegen Frits Bode om dirigent te worden, waarmee hij instemde. “Frits Bode,” zo beklemtoont Johan van der Sloot, “is niet de man geweest die de Urker Zangers heeft opgericht!” Niettemin was deze indruk bij velen op Urk ontstaan, waarschijnlijk mede doordat de Urker Zangers zich eerst Mannenkoor Urk noemde. Het bestuur van het Urker Mannenkoor Halleluja stapte naar de rechter omdat de naamgeving voor veel verwarring zorgde. Deze bepaalde dat het Mannenkoor Urk zijn naam moest wijzigen. In 1969 nam het koor de naam ‘Urker Zangers’ aan.
Het verschil tussen het Urker Mannenkoor Halleluja en de Urker Zangers zat vooral in het repertoire. Het Urker Mannenkoor hield vast aan zijn traditie van geestelijke liederen; de Urker Zangers zongen voortaan ook profane muziek. In 1968 verscheen er van het Urker Mannenkoor Halleluja de langspeelplaat Nader, mijn God, bij U. Hierop staan vooral zogenaamde Opwekkingsliederen van Johannes de Heer. De liederen van Johannes de Heer (1866-1961), die in 1905 voor het eerst verschenen als Zangbundel ten dienste brengen. De liederen waren bewerkt door Simon Pluister (1913-1995). die Frits Bode als dirigent was opgevolgd. Twee jaar later verscheen de dubbel-LP Leeft in blijdschap, waarop ook moderne liedjes staan, zoals Yesterday van de Beatles, maar deze waren wel van een christelijke tekst voorzien.
In 1974 verscheen ter gelegenheid van het 25-jarig jubileum van Frits Bode als dirigent een langspeelplaat van de Urker Zangers. Het repertoire op deze plaat is zeer gevarieerd. Het bevat gospels, spirituals en klassieke muziek in het Nederlands, Engels en het Frans. Het verschil tussen beide koren zat overigens niet alleen in het repertoire, maar ook in de kleding. Halleluja trad altijd op in Urker klederdracht; de Urker Zangers daarentegen in smoking. De Urker Zangers wilde als koor worden gevraagd, dus niet vanwege het uiterlijk, maar op grond van de kwaliteit van de zang.
Volgens Johan van der Sloot, die vanaf de oprichting bij de Urker Zangers zit, was Frits Bode van mening dat een koor een breed repertoire moesten leren: “Dus wij zongen bij’ de Urker Zangers alle mogelijke muziek. We zongen Piet Hein, zijn naam is klein, we zongen Rosen aus dem Süden van Strauss, we zongen hele moeilijke muziek van Alphons Diepenbrock, een groot Nederlands componist, en van Franse componisten. Frits Bode zei altijd: ‘Alle muziek die mooi is, zingen we!
Jan Bode vindt dan ook dat zijn vader de “mooiste dingen op muziekgebied” na Halleluja heeft gedaan. Deze uitspraak is van toepassing voor zijn werk op Urk, maar niet op wat hij in Emmeloord deed: “Daar ging hij eigenlijk nog een stapje verder.”
Het Emmeloords Christelijk Mannenkoor
Problemen over de keuze van het repertoire heeft Frits Bode nooit gehad met het Emmeloords Christelijk Mannenkoor. Dit mannenkoor werd op 30 augustus 1963 opgericht op initiatief van Johannes Leneman, die ook de eerste voorzitter werd. Het was een orthodoxprotestants koor, want artikel i van het huishoudelijk reglement luidt: “De vereniging heeft tot grondslag de Heilige Schrift als Gods Woord”. Het koor kreeg bij de oprichting de naam Christelijk Mannenkoor ‘Asaf’, genoemd naar een koorleider uit de tijd van koning David aan wie enkele Psalmen worden toegedicht. Maar, omdat een ander kerkkoor in de Noordoostpolder dezelfde naam droeg (Hervormd Gereformeerd Kerkkoor ‘Asaf’ te Rutten), werd de naam Asaf in 1966 veranderd in Emmeloords Christelijk Mannenkoor. Pas in 1988 zou de naam worden gewijzigd in Christelijk Mannenkoor Emmeloord.
Toen het Christelijk Mannenkoor Asaf werd opgericht, werd Frits Bode benaderd om dirigent te worden. De reden was waarschijnlijk dat Frits Bode dichtbij woonde. Maar in Noordoostpolder genoot hij uiteraard ook al bekendheid als dirigent. In 1956 had hij met Halleluja medewerking verleend aan het kerstspel De Ster van Bethlehem, dat destijds door de Culturele Commissie voor de polderarbeiders was georganiseerd. Bovendien was Frits Bode in 1959 dirigent geworden van het Interkerkelijk Evangelisatiekoor in Emmeloord. Dit koor was in 1954 opgericht. Het interkerkelijke karakter van dit koor kwam voort uit het streven van de protestantse kerken om op maatschappelijk terrein meer te gaan samenwerken. 1954 was ook het jaar waarin de protestantse landbouworganisaties in de Noordoostpolder overeenstemming bereikten over de oprichting van één onderwijsvereniging voor het landbouwonderwijs. Het Interkerkelijk Evangelisatiekoor zou overigens later worden omgedoopt tot Christelijk Gemengd Koor ‘Scheppingsgave’.
Opmerkelijk is dat het Emmeloords Christelijk Mannenkoor nooit deel heeft genomen aan concoursen. Het zong vanaf het begin var zijn bestaan niet alleen geestelijke, maar ook profane liederen.
Evert de Boer, die in de jaren tachtig als zanger en vice-voorzitter aan het Emmeloordse mannenkoor verbonden was, zegt hierover: “Frits Bode was een fervente voorstander van wat ze noemen profane muziek. Alleen, ja, dan heb je een bestuur en het bestuur beslist uiteindelijk wat er gezongen wordt. In Emmeloord was het dat ongeveer 75% geestelijke muziek was, zoals psalmen. gezangen, koorstukken, missen, en 25% was dus profaan, dat wil zeggen: opera, operette, volksliedjes.”
Frits Bode hoefde zijn koren niet meer aan concoursen te laten deelnemen om profane liederen op het repertoire te krijgen. Maar hij ging, zoals gezegd, met het Emmeloords Christelijk Mannenkoor nog een stapje verder dan met de Urker Zangers. Het gaat dan niet de koorzang. Vernieuwend was bijvoorbeeld de eerste kerstplaat die Frits Bode in 1973 met het Emmeloordse mannenkoor maakte. De LP werd opgenomen met een combo van Rob van Dijk, een broer van van Dijk, met basgitaar en drums. Vernieuwend ook was de langspeelplaat Percival die 1988 ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan van het Emmeloords Christelijk Mannenkoor door Jacob de Haan werd geproduceerd. Het ging hier om een productie waarbij Jacob de Haan niet alleen alle muziek arrangeerde, maar ook alle instrumenten bespeelde. Het geluid van de instrumenten werd in de studio met behulp van een computer samengevoegd tot één muziekarrangement en vervolgens door het koor ingezongen. Jan Bode vertelt enthousiast: “Dat waren wat zeemansliedjes en gewone liedjes. Er stonden twee christelijke liedjes op die LP, maar Jacob de Haan had bijvoorbeeld ook Lakes of Japan gearrangeerd en een stuk met Japanse muziek, waar het koor overheen zingt met een mooie solist. Heel bijzonder: de LP is gigantisch geflopt, maar de muziek op zich was uniek.”
Met het Emmeloords Christelijk Mannenkoor, dat zo’n honderd leden telde, kon Frits Bode niet alleen verder gaan in zijn vernieuwingsdrang, hij kon ook meer op de leden van dit koor vertrouwen. Arend de Jonge, die al vanaf 1964 lid is van het mannenkoor uit Emmeloord, kan zich niet herinneren dat Frits Bode tijdens de repetities ooit over zijn andere koren heeft gesproken. Wel luchtte hij af en toe zijn hart over de absentie van Urker koorleden. Bij een groot koor van honderd man is het niet erg als er bij een concert een paar leden ontbreken. De vrees van een dirigent is echter dat de onderlinge verhoudingen binnen het koor tussen de tenoren en bassen op een gegeven moment niet langer juist zijn, omdat hij er teveel leden mist. Dit gebeurde wel eens bij de Urker Zangers. Bij een volgende repetitie kreeg Frits Bode dan te horen waarom iemand niet was komen opdagen: “Frits, ik had het pak al aan, maar ik kreeg visite !” “Maar”, zo vertelde Frits dan, er waren er zoveel die visite kregen!” Volgens Arend de jonge heeft hij ooit eens gezegd: “Als de Urker straks bij de Here komt, dan heeft hij nog een excuus, dan is hij nog te laat!”
De beide mannenkoren van Frits Bode, de Urker Zangers en het Emmeloords Christelijk Mannenkoor, traden slechts een enkele keer samen op. Zo was er op 4 oktober 1969 in Wijhe een groot concert waaraan alle koren van Frits Bode, inclusief het Hervormd Mannenkoor Wijhe, deelnamen. Van openlijke rivaliteit tussen de koren was absoluut geen sprake. Evert de Boer: “Ik denk dat wij onszelf beter vonden als de Urkers. Wij vonden het ‘schreeuwers’!” Frits Bode liet zich daar niet over uit. Volgens Evert de Boer was hij altijd heel diplomatiek in dat soort dingen: “Hij zei altijd: ‘Ik ben heel erg trots op de bassen van het Mannenkoor Emmeloord. Die zijn beter dan de Urker Zangers. Alleen de tenoren van de Urker Zangers zijn beter!’ Of het waar is, dat weet ik niet. Maar ik denk wel dat hij dat gemeend zei.”
Frits Bode zet Urk en Noordoostpolder op de kaart
Frits Bode zorgde ervoor dat de Urker Zangers en het Emmeloords Christelijk Mannenkoor in het land grote bekendheid kregen. Bodes koren waren regelmatig te horen op de NCRV-radio. De stap naar de televisie was dan nog maar klein. Zeer bekend werd de serie Denkend aan Holland die Frits Bode begin jaren zeventig voor de NCRV maakte. Het begon in 1972 met De Urker Zangers en de zee, een film van drie kwartier over het reilen en zeilen op Urk. De beelden werden begeleid door de Urker Zangers die Hollandse en zeemansliedjes zongen, zoals Ketelbinkie van Jan Vogel en Op de woelige baren van Eddy Christiani. Volgens Jan Bode vormt de film op een frisse manier een mooi vierstemmig mannenkoor jammerend over de zee zingen.” De arrangementen werden grotendeels gemaakt door Jef Penders, de Nederlandse componist die vooral bekend is om zijn composities voor blaasmuziek. De film over Urk werd een groot succes.
Op verzoek van de NCRV maakte Frits Bode nog enkele films, waaronder één met het Emmeloords Christelijk Mannenkoor. Deze film. Zingen Op De Zeebodem werd op 4 juli 1973 op televisie uitgezonden. Het mannenkoor was op diverse locaties te zien. Arend de Jonge: “Dus opnames in de bollenvelden tussen Marknesse en Blokzijl, opnames op het IJsselmeer op een visserschuit, allemaal omgekleed in visserkleding, opnames op de Landbouwpraktiikschool in Emmeloord met combines en trekkers en dergelijke, bij een veeboer aan de Ramsweg in Ens, in de koolzaadvelden in Zuidelijk Flevoland, dat in die tijd nog maar net bezig was te ontstaan.”
Het koor zong verschillende polderliedies. waaronder Ik hou van Holland, Kleine Greetje uit de polder en de Zuiderzeeballade. De liedjes waren ook nu weer door Jef Penders gearrangeerd. tSoms traden de koren van Frits Bode ook samen op, zoals in het marathonprogramma Geven voor leven, dat op 29 november 1974 rechtstreeks vanuit het Congresgebouw te Den Haag werd uitgezonden. De opbrengsten van het programma, dat ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van de NCRV werd gemaakt, waren bestemd voor een inzamelingsactie ten behoeve van de kinderkankerbestrijding. Aan het programma deed een keur van artiesten mee, zoals Nana Mouskouri en Christine Deutekom.
De koren van Frits Bode traden ook op in het buitenland. Vermeldenswaard zijn de reizen die de Urker Zangers en het Emmeloords Christelijk Mannenkoor naar Amerika maakten. De Urker Zangers zijn met Frits Bode twee maal in de Verenigde Staten geweest: in 1979 en 1982, en beide malen op uitnodiging van de Dutch Immigrant Society (DIS). Van de eerste tournee is door de EO een filmrapportage gemaakt. Johan van der Sloot herinnert zich een optreden van de Urker Zangers in de grote zaal van het concertgebouw van Grand Rapids in Michigan: “De zaal zat afgeladen vol met allemaal oud-Nederlanders die geëmigreerd waren. En dan komt er een jongeman van een jaar of veertig door het publiek naar Frits toe en zegt: ‘Meneer Bode, ik heb nog drie maanden te leven. Ik heb kanker. Zou u dat lied voor mij kunnen zingen?’ Het ging om gezang 174 uit de Oud-Hervormde bundel: Een vaste rots van mijn behoud. We hebben het nooit meer zo gezongen! Frits Bode was diep ontroerd.”
De reizen van het Emmeloords Christelijk Mannenkoor gingen naar Canada, de eerste keer in 1981 naar Toronto en de tweede keer in 1985 van Toronto via Edmonton, Calgaray en over de Rocky Mountains naar Vancouver. Dit was voor Frits Bode een geweldige ervaring, vooral de tweede reis. De mensen kwamen van heinde en verre om de concerten bij te wonen en de kerken, waar soms wel 1200 mensen in konden, zaten helemaal vol. Evert de Boer, die beide reizen heeft meegemaakt, herinnert zich ook nog een optreden in een bejaardentehuis voor Nederlanders: “Wij zongen op een gegeven moment Piet Hein, the good old Piet Hein. Er zat zo’n oude baas, die luidkeels meebrulde. Frits Bode keek al eens verstoord naar het hoekje waar wij stonden van: ‘Dat gaat daar niet goed!’ En toen het op een gegeven moment was afgelopen, zegt hij: ‘Man, man, dat was toch vals!’ Ik zeg: ‘Ja, die oude baas zong mee.’ Dat was de voorzitter van die club. Die man kwam uit Lemmer vandaan en zegt: ‘Nou, ik ben hier al sinds 1948. Ik bin een echte Fries en ik stjer as Fries!’ (Ik ben een echte Fries en ik ga als een Fries dood!). Met andere woorden: hij bleef een Fries. Ja, we hebben zo gelachen, het was kostelijk. Die tweede Canadareis was een weergaloos succes. Dat was onvoorstelbaar!”
De dirigent en de persoon Frits Bode
Waarom was Frits Bode zo succesvol met zijn koren? Het geheim van zijn succes lijkt te liggen in de manier waarop hij met de leden van zijn koren omging Hij besefte dat de mensen voor hun plezier bij het koor zaten en dat dit zo moest blijven. Als tijdens het repeteren bleek dat een nieuwe muziekstuk niet goed lag bij het koor, zo herinnert Johan van der Sloot zich, dan kon Frits Bode dit rustig ter zijde leggen met de mededeling: “We zingen alleen maar muziek die we mooi vinden, maar zo gevarieerd mogelijk en niet te gemakkelijk.” Dit hield onder andere in dat er onder leiding van Frits Bode niet eindeloos gerepeteerd werd.
Volgens Evert de Boer was hij geen “zeurkous” bij wie “oeverloos” één stuk gerepeteerd moest worden: “Nee, het was hier zoveel maten uit, daar zoveel maten uit afpak dat eens even of zing dat eens even door. Nou, dan liet hij het zingen en zei er niets van. De volgende keer begon hij gewoon met zo’n stuk van: ‘Jongens, daar zaten nogal wat foutjes in. Dat moest er toch even uit.’ Op die manier deed hij het. Dat vond ik één van de sterke dingen van hem. En ik denk dat één van zijn gaven was om een koor ongemerkt op een hoger niveau te brengen.”
Hij zorgde ook altijd voor een goede sfeer tijdens de repetities, ook wanneer de mannen rumoerig waren. “Er wordt gezegd dat vrouwen veel praten,” zegt Evert de Boer, “nou, mannen praten minstens zoveel.” Als het te gek werd, stuurde Frits Bode wel eens een koorlid weg: “Haal jij eerst maar eens een bak koffie!” Volgens Evert de Boer gebeurde dat soort dingen veelvuldig. Frits Bode kende ieder lid van het koor bij naam en wist wat hij wel of niet kon. Als iemand zijn tekst niet goed kende, dan was dit geen probleem.
“Och”, zei hij eens tegen Evert de Boer, “wacht maar. Als ze dat straks moeten zingen in het concert, dan loeren ze niet in hun papieren, maar kijken ze naar mij en dat weten ze precies wat ze moeten zingen. Maak je maar niet ongerust.” Frits Bode zei altijd: “Ik heb jullie aan een touwtje!” En dat was ook zo, meent Evert de Boer: “Je had niet het lef in je donder om niet op te letten!” Een goede sfeer was belangrijk, nog belangrijker was wellicht dat Frits Bode de leden van het koor zelfvertrouwen gaf. Evert de Boer vond het heel sterk van hem dat hij gewoon zei: “Kom jij eens bij de piano, als je wilt. Zing jij dat stuk eens even!” De anderen mochten niet lachen. Was dit wel het geval, dan haalde hij de betreffende persoon naar voren en zei: “Nou, zing jij dat dan maar eens even, als je toch wil lachen,” Volgens Evert de Boer gebeurde dit niet op een schoolmeesterachtige wijze, maar in een gemoedelijke, haast natuurlijk manier. “Wat ik ook heel erg leuk vond was dat hij een paar mensen uit het koor pikte – een kwartetje, zeg maar, dus vierstemmig: eerste tenor. tweede tenor, bariton en bas – en dan bij de piano: En zingen jullie dat stuk even!’ En dat vond ikzelf altijd wel leuk, want daar leerde je van, want, kijk, als een ander niet om je lacht, dan durf je ook, dan krijg je ook lef.”
Doordat de leden plezier in het zingen hadden, konden de koren ook grote uitdagingen aan. Frits Bode wilde hen vooral leren zingen en wel op een mooie manier. Frits Bode was een felle tegenstander van de gewoonte van dirigenten om eigen bewerkingen van muziekstukken te maken. Tegen zijn zwager Johan van der Sloot zei hij:
“Dat kun je wel doen, maar alleen als je een hele grote musicus bent. Iemand van een kleiner formaat zal bij alle bewerkingen die hij maakt altijd terugvallen op dezelfde akkoorden, want dat zit in zijn geest. Dus de koorleden leren dan altijd in een bepaalde stijl te zingen…. Als je een koor werkelijk wilt leren zingen, dan moet je ze muziek geven van heel veel verschillende goede componisten, want iedere componist heeft zijn eigen stijl….
Het tweede bezwaar is dat dirigenten die zelf hun muziek schrijven, op het koor schrijven: die noot zullen ze moeilijk halen, dus die zet ik er niet in. Men schrijft op het koor. Dan bedrieg je het koor! Door juist muziek te nemen van heel verschillende componisten komt het koor in aanraking met zijn zwakheden. Dan moetje als dirigent die zwakheden van het koor overwinnen en dan kun je zeggen dat je de mensen hebt leren zingen!” ‘Mooi’ zingen had vooral betrekking op de manier van zingen. De liederen moesten melodieus worden gezongen. Dit deed hij door de koren ‘over de maat’ te laten zingen. Veel koren houden zich exact aan de noten, maar Frits Bode niet, zo legt Evert de Boer uit: “Hij liet er wel eens over heen zingen. Als een noot twee tellen was, dat was hij wel geneigd om te zeggen: Ik doe tweeëneenkwart.’ Dat klinkt mooier. Het draagt (…) Als ik nu hetzelfde koor weer hoor met een andere dirigent, dan zingen ze toch weer heel anders…. Dat hele mooie volle, dat warme, zeg maar, dat was echt typisch Frits Bode.
Het ‘over de maat’ laten zingen was het kenmerk van Frits Bode waar hij sinds zijn aantreden als dirigent van het Urker Mannenkoor Halleluja in 1948 aan gewerkt had en wat zijn koren beroemd maakte. Hij stapte, zoals gezegd, af van het zingen van hele noten die kenmerkend waren voor de liederen van Hazeu. De hele noten’ zorgden ervoor dat er heel slepend werd gezongen. Frits Bode duidde deze manier van zingen wel eens aan met “Urks”. Dus hoewel Frits Bode zelf weinig arrangementen heeft gemaakt is er toch sprake van een typisch -Bodegeluid’. Volgens zijn zoon Jan’ waren zijn psalmen en gezangen “altijd adante, lopende. Er is geen mannenkoor meer in Nederland die in dat tempo zingt. En dat was bij Halleluja al het geval. Als je de platen van Hallelujah beluistert en hoort hoe ze de psalmen zingen, dat is gewoon allemaal ritmisch en doorzingen.
Frits Bode probeerde de leden van zijn koren veel zelfvertrouwen te geven. Dit ontbrak echter soms bij hem zelf, met name vlak voor een concert. Hij was voor een optreden telkens ontzettend zenuwachtig. Frits Bode was “een gecompliceerde persoonlijkheid”, zo meent Johan van der Sloot: “Hij was heel zeker van zijn zaak. Hij wist heel zeker wat hij wel kon en wat hij niet kon. En tegelijkertijd twijfelde hij ook altijd aan zijn capaciteiten. Dat was denk ik de spanning waarin hij verkeerde. We zongen een keer in De Doelen in Rotterdam en al die musici kregen een kamer. Dus hij kreeg ook een kamer. In de kamer naast hem zat Marco Bakker, die na hem moest zingen, en hij hoorde hem overgeven. Toen kregen ze daar een gesprek over en Marco Bakker zei: ‘Ik sta voor ieder optreden over te geven! Dat hoort erbij!’ Dat is wel een opkikker voor hem geweest. Hij dacht dat hij alleen verteerd werd door de zenuwen.”
Maar de spanning bij Frits Bode was snel na het begin van een concert verdwenen. Johan van der Sloot: “Als wij moesten zingen, was hij altijd heel gespannen. Hij kon je doden met zijn ogen. Zijn ogen waren een soort vlammenwerpers. Hij dirigeerde met zijn ogen. Hij kon met zijn ogen net zo dirigeren als met zijn handen. Maar als je dan drie regels had gezongen en het klonk hem goed in de oren, dat trok er een glimlach over zijn gezicht. En dan wist je als koor, het gaat goed. Dan viel de spanning weg.”
Verder kon Frits Bode altijd rekenen op organist en pianist Klaas jan Mulder. Wanneer Frits Bode in contact kwam met Klaas jan Mulder is niet helemaal duidelijk. Johan van der Sloot vertelt, dat Frits Bode ergens in het begin van de jaren vijftig een keer op proef in Zwolle ‘”Het koor Gloria Patria was zo rijk dat ze naast een dirigent ook een pianist hadden. Daar zat die jonge jongen. Frits zei: “Bij dat koor heb ik geen belang, maar de jongen die mij begeleidde speelde zo weergaloos goed. En daar heeft hij altijd contact mee gehouden. Ja, dat is één van de beste organisten en pianisten van Nederland. Ze werden onafscheidelijke vrienden van elkaar.”
Frits Bode en Klaas Jan Mulder waren twee handen op één buik. Talloze malen begeleidde Klaas Jan Mulder de koren van Frits Bode op het orgel. Volgens Arend de Jonge had Frits Bode eens gezegd: ‘Als ik hier in De Hoeksteen sta [waar het Emmeloordse mannenkoor repeteerde, HP] en Klaas Jan Mulder zit op de Lange Nering, dan begrijpen we elkaar nog. Dat loopt altijd!” Dit beaamt ook Marrie Van der Sloot-Bode: “Die twee hoefden elkaar niets te zeggen. Klaas wist feilloos wat Frits bedoelde.” Later werd een leerling van Klaas Jan Mulder, Henk van Putten, de vaste begeleider van het koor.
Tot besluit
Frits Bode was altijd bang dat hij wat aan zijn hart had. Dit was niet vreemd, want zijn vader was hartpatiënt. Hij bezocht allerhande artsen, maar deze konden niets vinden. Op 2 juni 1990 overleed Frits Bode aan de gevolgen van een hartinfarct. Hij werd slechts 64 jaar. De laatste keer dat hij met het Christelijk Mannenkoor Emmeloord samen was, waarvan hij overigens op korte termijn als dirigent afscheid zou nemen, repeteerde hij met hun Een vaste rots van mijn behoud. “We hadden dinsdag repetitie”, zo vertelt Evert de Boer en vrijdagsavonds stierf hij.” Tijdens de uitvaartdienst die op 6 juni 1990 in de Bethelkerk op Urk plaatsvond, werd er gespeeld door Klaas Jan Mulder en Henk van Putten. Het dirigeerstokje ging mee in de kist. Het was de baton van brassband Valerius, want voor zijn koren gebruikte Frits Bode nimmer een dirigeerstokje.
Frits Bode heeft als dirigent Urk en Noordoostpolder op de kaart gezet en is voor de ontwikkeling van de koormuziek op Urk en in Emmeloord van grote betekenis geweest. Naar aanleiding van zijn veertigjarig jubileum als dirigent in 1988 was het de bedoeling dat Frits Bode zelf een CD mocht samenstellen met de favoriete momenten van zijn koren. Hij heeft toen een lijst opgesteld, maar op de een of andere manier kwam het er verder niet van. Als eerbetoon aan Frits Bode is de CD toch verschenen. De lijst werd aangevuld door de beide zonen van Frits Bode, Jan en Jacob. De dubbel-CD kwam in 1995 uit onder de titel Ruwe Stormen mogen Woeden. Op de CD zijn liederen te horen van onder anderen het Urker Mannenkoor Halleluja, de Urker Zangers, het Christelijk Mannenkoor Emmeloord en de Urker Brassband Valerius.
De CD Ruwe stormen mogen Woeden opent met het lied Neem mijn leven laat het Heer, toegewijd aan uw Heer, een tekst die op de grafsteen van Frits Bode staat. Deze tekst typeert het leven van Frits Bode. In een ‘In memoriam’, dat op 8 juni 1990 in Het Urkerland verscheen, stond dat de muziekbeleving en geloofsbeleving van Frits Bode in elkaar overliepen: “Het ging hem beslist niet om dogma’s, het ging hem in de eerste plaats om de beleving van het geloof, en die beleving ervaarde hij in de muziek.” In deze zin gaven het Urker Mannenkoor Halleluja en de Urker Zangers op 8 oktober 2005 in de Bethelkerk op Urk voor de eerste maal in hun bestaan een gezamenlijk concert.
Over de auteur
Henk Pruntel is historicus. Hij werd op 8 augustus 1959 in Zuidwolde (Drenthe) geboren en studeerde in 1987 af aan de Rijksuniversiteit Groningen. In 1994 promoveerde hij aan de Universiteit van Twente met het proefschrift Bereiken wat mogelijk is. Besluitvorming in de Brits-Nederlandse betrekkingen, i9i4-i916. In 1995 trad Henk Pruntel in dienst van het Sociaal Historisch Centrum voor Flevoland te Lelystad. Voor het SHCF schreef hij onder andere Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders.
Heroverwogen en opgeheven (1997) en Het bijzonder domeinbeheer in de IJsselmeerpolders en het Lauwerszeegebied (2001). In 2003 schreef hij het onderzoeksrapport Een Amsterdammer in de polder.
Een vooronderzoek naar de samenstelling van de biografie van J.C.J. Lammers. Vanaf 1 juli 2004 is Henk Pruntel wetenschappelijk medewerker bij Nieuw Land Erfgoedcentrum. Sindsdien zijn van hem verschenen: Scholen in een nieuwe samenleving. De ontstaansgeschiedenis van het onderwijs in Flevoland (2004) en Roei van Duin, doener en bouwer in hart en nieren 1925-2001 (2006).
‘Wij “amateurden” van alles in elkaar’; verhalen over het ontstaan van maatschappelijke cultuur in Flevoland bevat elf boeiende verhalen uit de ontstaansgeschiedenis van de cultuur in Flevoland.
Flevoland heeft een ‘levende’ geschiedenis. Henk Pruntel heeft de verhalen geschreven op basis van tientallen gesprekken met mensen die nauw betrokken waren en – soms nog steeds – zijn bij de culturele ontwikkeling van Flevoland. De gesprekken hebben vele kleine geschiedenissen opgeleverd, die zonder dit boek in de vergetelheid zouden zijn geraakt. In ‘Wij “amateurden” van alles in elkaar’ wordt de lezer als het ware een blik gegund in een tijd die al tot ons verleden behoort. Hij of zij zal zien dat er zich in de pionierstijd van Flevoland een culturele traditie van ontmoeting en samenwerking heeft ontwikkeld. Deze uitgangspunten waren belangrijk voor het vormen van een nieuwe gemeenschapszin en zijn in onze multiculturele samenleving nog steeds zeer actueel.
Het boek is een uitgave van Nieuw Land Erfgoedcentrum, een samenwerkingsverband van negen Flevolandse instellingen en overheden, dat zich bezighoudt met het beheren, bestuderen en presenteren van collecties die betrekking hebben op het verleden van het ‘natte hart’ van Nederland. Nieuw Land is een kenniscentrum van het Zuiderzeeproject, de ‘oude’ en ‘jonge’ geschiedenis van de provincie Flevoland en landaanwinning in het algemeen. Rondom een breed scala aan thema’s wordt cultuurhistorisch onderzoek verricht. De resultaten daarvan worden voor een breed publiek toegankelijk gemaakt door middel van publicaties, educatieve programma’s, tentoonstellingen en bijzondere evenementen.
Lelystad, juni 2006
Uitgeverij De Twaalfde Provincie / Nieuw Land Erfgoedcentrum